Indicatietarieven voor proceskosten en de onzekerheden die deze indicatietarieven met zich meebrengen

Blog Het Recht NL
Gepubliceerd: 18 december 2014
Onder redactie van Mr. Kitty van Boven

In mijn artikel over de proceskosten en IE rechten heb ik gesproken over de indicatietarieven die gehanteerd kunnen worden bij het vaststellen van de proceskosten. Per 1 januari 2015 zullen de indicatietarieven worden toegepast door de gerechtshoven in hoger beroep zaken[1]. De opstellers van de tarieven geven een indicatie van het bedrag dat naar hun oordeel redelijk en evenredig wordt aangemerkt. In de praktijk en de rechtspraak is er nog veel onzekerheid over deze indicatietarieven en de toepassing daarvan. Deze onzekerheid is het onderwerp van dit artikel.

Een van de factoren die meedraagt aan de onzekerheid over de indicatietarieven is het gegeven dat de rechters niet gebonden zijn aan de indicatietarieven. De rechters kunnen hierdoor bij de beoordeling van de proceskosten de indicatietarieven geheel naast zich neerleggen. Indien rechters dit doen kunnen de proceskosten in sommige gevallen zeer oplopen. De proceskosten moeten namelijk gebaseerd zijn op de werkelijk gemaakte kosten. De indicatietarieven zijn bovendien bedoeld voor rechtbankzaken terwijl met de huidige competentiegrens van € 25.000,= veel zaken door de kantonrechter behandeld worden.

Advertentie

Het nieuwe richtprijzenboekje 2019 is uit!

Het richtprijzenboekje dient behalve voor prijsindicatie ook als richtlijn in gerechtelijke procedures bij toewijzing van honoraria en schadevergoedingen bij geschillen. De richtprijzen zijn gebaseerd op onderzoek naar het prijspeil voor publicatie en productie. Bij de prijsberekening worden behalve resultaten van binnenlands onderzoek ook de prijzen van (EU) beheersmaatschappijen zoals het Belgische Sofam meegenomen.

Klik hier voor meer informatie
of om het boekje te bestellen
.

view counter

Nu rechters niet gebonden zijn aan de indicatietarieven is het voor partijen moeilijk in te schatten hoe hoog hun financieel risico is. Partijen kunnen zich ten aanzien van de proceskosten niet laten leiden door de indicatietarieven aangezien de rechter hiervan kan afwijken. Hiervoor hoeft de rechter niet een duidelijke reden op te geven aangezien de rechter niet gebonden is aan de indicatietarieven. De rechter doet dat in de meeste gevallen wel maar dat is pas achteraf, in het vonnis en niet voorafgaand of tijdens de procedure.

Een andere factor is het gegeven dat de indicatietarieven verschillende categorieën heeft. Voor een eenvoudige kort geding kwestie wordt een bedrag van maximaal € 6.000,= aan proceskosten redelijk geacht. Voor een overige kort geding kwestie is dit bedrag € 15.000,=. Gezien de grote verschillen tussen de bedragen is het voor de procederende partijen zeer belangrijk te weten om wat voor soort procedure het gaat. In de indicatietarieven wordt niet aangegeven wat precies een eenvoudig of overig kort geding is. Uit de rechtspraak wordt dit verder ook niet duidelijk. In slechts sommige gevallen geeft de rechter gemotiveerd aan waarom hij (of zij) het een eenvoudige of overige kort geding acht. Hierdoor is er door de rechtspraak (nog) geen duidelijke lijn uitgestippeld omtrent de categorisering van kort geding kwestie. Het is daarom van belang dat partijen zelf aangeven of er naar hun mening sprake is van een eenvoudige of meer complexe zaak.

De verliezende partij wordt vaak pas geconfronteerd met de categorisering van de procedure (eenvoudig of overige) zodra de rechter de proceskosten uitspreekt, dus nadat de gehele procedure al gevoerd is. Hierdoor kunnen partijen een niet weloverwogen beslissing maken omtrent het eventueel financiële risico. Voorafgaande is het namelijk niet mogelijk om met 100% zekerheid vast te stellen om wat voor soort procedure het gaat. In de indicatietarieven zijn ook geen criteria opstelt op grond waarvan de rechter dient te beoordelen of het een eenvoudige of overige kort geding betreft.

Met het opstellen van de indicatietarieven is geprobeerd een inzicht te geven in de proceskosten en het risico dat partijen lopen ten aanzien van de eventuele veroordeling in de proceskosten. In de praktijk blijkt dat de indicatietarieven toch onduidelijkheden met zich meebrengen. De belangrijkste reden voor deze onduidelijkheden is de omstandigheid dat rechters niet gebonden zijn aan de indicatietarieven en dus bij het vaststellen van de proceskosten hiervan kunnen afwijken. Verder wordt onderscheid gemaakt tussen een eenvoudig kort geding en overige kort geding. De opstellers van de indicatietarieven hebben niet aangegeven wat onder een eenvoudige en wat onder een overige kort geding valt. De opstellers van de indicatietarieven heb tevens niet aangegeven op grond waarvan bepaald kan worden of er sprake is van een eenvoudig of overige kort geding. Gezien deze onduidelijkheden is het voor de procederen de partijen niet mogelijk een weloverwogen beslissing te maken ten aanzien van het risico dat ze lopen om eventueel veroordeeld te worden in de proceskosten.

Wat in voorkomende gevallen mogelijk is, is om afspraken te maken met de wederpartij over de (maximale) hoogte van de te vorderen proceskostenvergoeding ex art. 1019h Rv. Daarbij zijn alle denkbare varianten mogelijk. Als partijen het daarover al eens zijn, dan hoeft de rechter zich daar eigenlijk niet nader over uit te laten en kan hij de proceskostenveroordeling toekennen zoals verzocht.

Deze mogelijkheid is zeker de moeite waard om te bespreken met de wederpartij wanneer een zaak met name een principieel belang heeft waar beide partijen graag een uitspraak over willen maar waarvan op voorhand al vast staat dat een van de partijen dan ook zal verliezen en in de kosten veroordeeld zal worden. In zo’n geval kan overeengekomen worden dat de vordering voor vergoeding van de proceskosten gemaximeerd wordt op bijvoorbeeld € 2.500,=. Dan weten beide partijen van tevoren hoe hoog het procesrisico is dat ze lopen.

Advertentie

Het nieuwe richtprijzenboekje 2019 is uit!

Het richtprijzenboekje dient behalve voor prijsindicatie ook als richtlijn in gerechtelijke procedures bij toewijzing van honoraria en schadevergoedingen bij geschillen. De richtprijzen zijn gebaseerd op onderzoek naar het prijspeil voor publicatie en productie. Bij de prijsberekening worden behalve resultaten van binnenlands onderzoek ook de prijzen van (EU) beheersmaatschappijen zoals het Belgische Sofam meegenomen. Omdat een prijs afhankelijk is van de ervaring, uitrusting en specialisatie van de fotograaf moeten deze prijzen als een gemiddelde worden beschouwd voor hetgeen door afnemers voor fotografie moet worden betaald. Verder bevat dit herziene werkje een link naar de Algemene Voorwaarden Dupho, informatie over licenties, ISO-normen, IPTC metadata en aanlevering van digitale beeldbestanden. Niet alleen voor de fotograaf van nut, maar ook voor de beeldinkoper.

Klik hier voor meer informatie of om het boekje te bestellen.

view counter