Jacqueline Hassink

Terug naar winters Boedapest in 1975

Een keuze uit
Gepubliceerd: 24 januari 2018

In deze maandelijks terugkerende rubriek geven we een selectie van min of meer recent verschenen fotoboeken die we graag onder de aandacht brengen. Steeds wordt minstens één van de vermelde titels nader belicht. Deze keer viel de keuze op twee boeken van de Britse uitgever MACK: I will Be Wolf van Bertien van Manen en Nothing but Clouds van Kristina Jurotschkin.

Mistroostig. Misschien is dat wel wat alle foto's in I will Be Wolf van Bertien van Manen gemeen hebben. Maar toch ook iets zachts, iets licht melancholisch. De titel werd ontleend aan het uit 1929 daterende gedicht 'Bánat' (in het Engels 'Grief' ofwel 'Bedroefdheid') van de Hongaarse dichter József Attila.

De Nederlandse fotografe reisde in december 1975 naar Boedapest en maakte er een aantal foto's. In haar bekende snapshotachtige stijl fotografeerde zij er – in zwart en wit en in heldere grijzen – mensen op straat, in cafés, in het station, in de metro, kortom op allerlei plekken tijdens haar omzwervingen door de Hongaarse hoofdstad. Het ziet er vaak nogal armoedig uit en de winterse koude maakt het er niet vrolijker op. Het doet me denken aan de keren dat ik zelf het Oostblok bezocht toen de Sovjet Unie nog in volle glorie bestond.

Fotografie langs de Amsterdamse grachten

Een langzame schemering daalt neer over de stad. De auto’s op de gracht hebben al hun te felle koplampen aan, maar ik fiets nog zonder licht. Het is nog láng geen avond, en als je langs de bomen omhoog kijkt zie je dat het niet eens echt donker is; ook de straatlantaarns branden nog niet. Met mijn kleine cameraatje kan ik zonder probleem en hinderlijke flits een foto maken.
Maar ik fiéts al door een foto, realiseer ik me, hier op de Amsterdamse Prinsengracht, die velen alleen van foto’s kennen. Of van een schilderij. Al die van elkaar verschillende grachtenhuizen, auto’s geparkeerd langs het water, de zachte bogen van een door lampjes verlichte brug. Aan de overkant is een heel stuk gracht leeg en kaal – alle bomen daar zijn verhuisd. Er wordt aan de kaden en het wegdek gewerkt, en als ik de grote graafmachine wegdenk, herken ik de gracht zoals je die op een zeventiende-eeuws schilderij ziet, een lege kade, geen hoge bomen of woonboten, en vooral: geen auto’s.

Dit jaar wordt er veel gevierd in Amsterdam: na tien jaar gaat het Rijksmuseum weer open, het Concertgebouw staat er al honderdvijfentwintig jaar, en vierhonderd jaar geleden werd met de bouw van de grachtengordel begonnen. En ik fiets fluitend langs die grachten, als ik kon fluiten tenminste. Meer dromend eigenlijk, half neuriënd slinger ik om auto’s en toeristen heen, en denk aan vroegere avondwandelingen met mijn grootvader die, stevig voortstappend, de handen op de rug, ons eindeloos verhalen vertelde over al die verschillende soorten gevels, en de geschiedenis van de grachtenhuizen.
Het mooie is dat er nu zo veel panden als museum zijn te bezoeken, en, nog mooier, dat er op de Keizersgracht op loopafstand van elkaar zelfs twee serieuze fotografie-musea in prachtige panden huizen. Soms geniet ik er meer van interieur en grachtentuin dan van het daar geëxposeerde, maar dat is een geheim.