De afhankelijkheid van één grote opdrachtgever hoeft voor een ondernemer niet altijd een beletsel te zijn om aanspraak te kunnen maken op zelfstandigenaftrek, investeringsaftrek, afschrijving en de vorming van een oudedagsreserve. Dat is af te leiden uit een recente uitspraak van de rechtbank in Breda.
Een starter in de bouw legde met succes de rechter de weigering van de Belastingdienst voor teneinde de weigering hem als ondernemer aan te merken aan te vechten.
De Belastingdienst oordeelde 'dat de ZZP'er niet aangemerkt kon worden als ondernemer voor de inkomstenbelasting'. Hierdoor kon hij geen aanspraak maken op de hierboven genoemde fiscale ondernemersfaciliteiten.
De rechtbank vond dat de aard van het werk van de betreffende ondernemer, die in de ruwbouw werkzaam is, kan betekenen dat hij vooral langdurige opdrachten krijgt. Verder vond de rechtbank het in dit geval aannemelijk en zeer geloofwaardig dat een beginnend ondernemer bij de start van zijn werkzaamheden kiest voor zekerheid en daarom de voorkeur geeft aan een langdurige opdracht. Bij de uitspraak hield de rechtbank er ook rekening mee dat de startende ondernemer in het tweede jaar al meer opdrachtgevers had.
Deze uitspraak ook openingen voor andere (startende) ondernemers. Wanneer een rechter moet beoordelen of iemand ondernemer is, neemt deze het volgende in aanmerking. Hij neemt de duurzaamheid en de omvang van de verrichte werkzaamheden, de beschikbare tijd, de winstverwachting, het debiteuren- en ondernemersrisico, de omvang van de bruto-inkomsten, de omvang van de investeringen, het aantal opdrachtgevers en de bekendheid naar buiten in aanmerking. En zoals hier blijkt, wordt de ontwikkeling van het bedrijf in komende jaren ook meegenomen.
De complete uitspraak en motivatie van de rechtbank is beschikbaar onder LJN-nummer BV1562.