Rena Effendi

Rena Effendi

Fotografie langs de Amsterdamse grachten

Een langzame schemering daalt neer over de stad. De auto’s op de gracht hebben al hun te felle koplampen aan, maar ik fiets nog zonder licht. Het is nog láng geen avond, en als je langs de bomen omhoog kijkt zie je dat het niet eens echt donker is; ook de straatlantaarns branden nog niet. Met mijn kleine cameraatje kan ik zonder probleem en hinderlijke flits een foto maken.
Maar ik fiéts al door een foto, realiseer ik me, hier op de Amsterdamse Prinsengracht, die velen alleen van foto’s kennen. Of van een schilderij. Al die van elkaar verschillende grachtenhuizen, auto’s geparkeerd langs het water, de zachte bogen van een door lampjes verlichte brug. Aan de overkant is een heel stuk gracht leeg en kaal – alle bomen daar zijn verhuisd. Er wordt aan de kaden en het wegdek gewerkt, en als ik de grote graafmachine wegdenk, herken ik de gracht zoals je die op een zeventiende-eeuws schilderij ziet, een lege kade, geen hoge bomen of woonboten, en vooral: geen auto’s.

Dit jaar wordt er veel gevierd in Amsterdam: na tien jaar gaat het Rijksmuseum weer open, het Concertgebouw staat er al honderdvijfentwintig jaar, en vierhonderd jaar geleden werd met de bouw van de grachtengordel begonnen. En ik fiets fluitend langs die grachten, als ik kon fluiten tenminste. Meer dromend eigenlijk, half neuriënd slinger ik om auto’s en toeristen heen, en denk aan vroegere avondwandelingen met mijn grootvader die, stevig voortstappend, de handen op de rug, ons eindeloos verhalen vertelde over al die verschillende soorten gevels, en de geschiedenis van de grachtenhuizen.
Het mooie is dat er nu zo veel panden als museum zijn te bezoeken, en, nog mooier, dat er op de Keizersgracht op loopafstand van elkaar zelfs twee serieuze fotografie-musea in prachtige panden huizen. Soms geniet ik er meer van interieur en grachtentuin dan van het daar geëxposeerde, maar dat is een geheim.

Rena Effendi

Een enorme tegenstelling: de ramen in de galerie geven een blik op een winterse Amsterdamse gracht met statige panden aan de overkant, binnen aan de muren hangen foto’s van verweesde landschappen waar het leven overheen raasde. Kinderen spelend in afbraakpanden, in haastig opgetrokken en alweer vervallen industriële gebouwen, tussen een wirwar van buizen.
Op een uitgestrekte watervlakte drijft een schoen en andere verloren, ondefinieerbare voorwerpen; vuilnis, industrieel afval, een gasmasker, alles volkomen bedekt met een grijsbruine modderdikke olielaag. Het lijkt een afgietsel van een landschap, of zoals een met chocoladesaus overgoten taart eruit kan zien. Het is op een vreemde manier een fascinerend mooi beeld, als het niet vooral ook zo treurig was.

Licht en sfeer

De Azerbeidzjaanse fotografe Rena Effendi (1977) groeide op in Bakoe, en maakte bewust de laatste jaren van het communistische regime mee. Haar ouders werden beschouwd als dissidenten, haar vader was wetenschapper, hij verzamelde zeldzame vlinders maar werd belemmerd in zijn werk aan het entomologisch instituut. Rena begon de wereld om zich heen te fotograferen, de stad Bakoe waar zij opgroeide, hoe de aanleg van de oliepijplijnen en de industrie die dat meebracht het dagelijks leven en landschap beïnvloedden.
Rena Effendi fotografeert met twee klassieke camera’s, waarbij ze de belichting met de hand moet instellen. Het is of je de rust die je daarvoor nodig hebt afleest aan het prachtige licht en de sfeer op haar foto’s: zij onthult de mooie kant van een desolate wereld.
Op de tentoonstelling hangen afbeeldingen van de zeldzame vlinders die haar vader verzamelde tussen haar foto’s van het vervuilde milieu in de landen langs de oliepijplijn, om te benadrukken dat die vlinders óók horen bij het oorspronkelijk prachtige landschap. Rena Effendi is bewust op zoek naar ‘de schoonheid van de misère’.